Rita Hoofwijk
A Way Of Seeing
Als alles gewoon was geweest, dan was Rita Hoofwijk tijdens Cement hard aan het werk geweest aan A Way of Seeing: een laboratorium van het ‘toeschouwerschap’. Over de invloed van het hoe (we kijken) op het wat (we zien).
In plaats daarvan probeerde ze nu zes dagen lang een andere way of seeing uit op deze niet-gewone situatie.
DEEL 1 VAN 6
In 2017 schreef ik voor de opening van Festival Cement aan een ode. Het werd een ode aan de omstandigheid. Aan omstandigheden, die een onverwachte gebeurtenis veroorzaken. Het werd een ode aan ‘het niet-verwachte en aan het niet-verwachten en daarmee aan alles wat gewoon zou zijn.’ Nu, drie jaar later, bevinden we ons - zacht gezegd - in een onverwachte omstandigheid. Was alles gewoon geweest, dan had ik nu tijdens Festival Cement gewerkt aan A Way of Seeing, geïnspireerd door ‘Ways of Seeing’ van John Berger. Zijn werk legt bloot dat een kunstwerk nooit alleen is wat het ‘voorstelt’, maar altijd ook de contextuele werkelijkheid waarin het zich bevindt. A way of Seeing zou een laboratorium van het ‘toeschouwerschap’ worden. Over de invloed van het hoe (we kijken) op het wat (we zien). In plaats daarvan probeer ik nu zes dagen lang een andere way of seeing uit op deze niet-gewone situatie. Mijn werk lijkt vaak een zoektocht naar de - soms onverwachte - schoonheid in het alledaagse. Op dit moment is het alledaagse voor velen van ons niet alledaags. We zijn ons nog aan het aanpassen.
Ik schrijf deze korte stukken vanuit mijn eigen quarantaine. Die is niet verkeerd. Er is ruimte, om doorheen te lopen. Er is water. Er is eten, als ik het maak. Het is er warm. Ik heb de tijd om me hiermee bezig te houden. En er is een balkon waar in de ochtend de zon op staat. Vandaag begin ik bij Myriam. Ik moest aan haar denken.
Myriam heeft twee vormen van een ziekte genaamd Lupus Erythematodus. Dit houdt voor haar onder andere in dat ze niet tegen UV straling kan. En betekent daarmee dat ze nooit in de zon mag komen, zelfs niet van achter glas. Voor haar vormen deze dagen van afzondering van de (buiten)wereld geen uitzondering. Alleen moet ze nu nog voorzichtiger zijn en worden ook haar kostbare uren buiten, na zonsondergang, uitgesteld.
Ik vraag haar naar de aanpassingen waarmee ze onder dwang van haar ziekte leert leven. Ze schrijft me dat ze tegenwoordig een ander ritme heeft, waarin ze heel laat naar bed gaat. En dus pas laat wakker wordt, maar dat het zo ook minder lang duurt tot de zon onder is. Ze schrijft me over haar afgeplakte ramen. Ze schrijft me over de jaloezie in de zomer, wanneer iedereen, zonder haar, naar buiten gaat. Ze schrijft over haar familie en de vrienden die nu (nog) vaker naar haar toe komen dan vroeger. Ze schrijft over die fijne momenten waarmee het gevoel terugkomt bij de wereld te horen. En ze beschrijft me het ondergaan van de zon, dat haar bevrijdt van het wachten. Net wanneer de meeste mensen hun dagen eindigen, binnen, maakt zij haar wandelingen, buiten.
Gisteravond ging ik in haar plaats. De zon was al even onder. In deze tijden misschien sowieso een goed moment om naar buiten te gaan, wanneer er nog minder mensen op straat zijn. Het viel me op hoe de architectuur in de openbare ruimte gericht is op het actief gebruik ervan, door mensen. Hoe de straten gemaakt zijn om bewandeld te worden, en het bankje voor de (gesloten) koffiezaak er is om op te zitten. De leegte was, voor mij, niet onaangenaam maar wel vervreemdend. De openbare ruimte verloor haar functie door niet langer openbaar te zijn. Ik stel mij voor hoe het straatbeeld eruit zou zien, mochten we er enkel naar kunnen kijken, in plaats van er tussen te bewegen.
De open ruimte. Ik stel mij hoge bomen voor, en bloemenzeeën. Vanuit alle slaapkamers zicht op zonsondergang. Één raam voor sociaal contact met je omwonenden, een ander raam met zicht op een kunstwerk..
Terug binnen zie ik vanuit mijn raam een busje meerdere pogingen doen om te parkeren, in het ene lege parkeervak tussen twee andere auto’s in. Niet veel verderop in de straat zijn er hele rijen parkeervakken leeg.
We zijn ons nog aan het aanpassen.
Met dank aan Myriam Harmsen.