K.U.S. – Een essay in ontmoetingen
Theatercriticus Elise van Dam schreef een essay bij K.U.S. – een verzoeningsritueel, het werk van Iris Carta en Marijn Graven. Het werd een beschouwing gestuurd door ontmoetingen.
K.U.S. is nog te zien van 10 t/m 14 augustus tijdens Afzender Cement, het programma van Cement tijdens Theaterfestival Boulevard.
Door Elise van Dam, geschreven tijdens Festival Cement - Het Fundament in maart 2022
Over de lengte van de tafel hangt een groot, wit doek, met daarop een soort breuklijn geborduurd. Van een afstand is het net een gehechte wond, een eerste stap op weg naar heling. Of een rivier, zoals iemand na afloop opmerkt. Een DNA-streng. Door dat doek heen zien we de contouren van de persoon tegenover ons. Iemand die we niet kennen, maar waar we een klein uur later tegenover zullen staan. We zullen elkaar in de ogen kijken en hardop het kleine, vierkante doekje voorlezen waarop de ander heeft geschreven waarmee hij of zij zich wil verzoenen en dat vervolgens oplossen in water. Daarna zullen we met elkaar proosten.
Als je theatermakers vraagt wat het woord theater voor hen betekent, komt één antwoord opvallend vaak terug: een ontmoeting. In K.U.S. – een verzoeningsritueel, het werk dat Iris Carta en Marijn Graven maakten voor Festival Cement, is de ontmoeting niet zomaar een bijproduct, maar de essentie. Daarom een beschouwing gestuurd door ontmoetingen, beginnend met die tussen de twee makers.
De ontmoeting tussen de makers
Die ontmoeting verliep via “een omweg”, vertellen ze. Carta studeerde twee jaar geleden af bij de celebrantenopleiding in Utrecht die Graven momenteel volgt. Het woord celebrant is afkomstig uit het katholicisme, waar het verwijst naar de priester die de mis voordraagt. Maar het begrip kent inmiddels een veel bredere betekenis, waarbij een celebrant iemand is die (seculiere) rituelen begeleidt.
Graven werd uitgenodigd om aanwezig te zijn bij een alumnibijeenkomst van de opleiding, waar Carta ook was. Beiden maakten daar een klein ritueel. “Iris deed daar iets wat precies die verbeeldingswereld en fantasie belichaamde die ik zoek in het theater”, vertelt Graven. De twee herkenden het kunstenaarschap in elkaar, beschrijven dat als ‘de lijm’ van hun ontmoeting, maar ook de zoektocht in de theaterwereld die hen beide bij de celebrantenopleiding bracht.
“We voelen allebei de goesting, de noodzaak om dat kunstenveld open te trekken”, legt Carta uit. “Om niet zo afhankelijk te zijn van de beperkingen en hokjes daarvan.” Beide stellen dat in hun beleving theater te passief is geworden, te weinig die ervaring in het hier en nu is die het juist zo’n unieke kunstdiscipline maakt. “Dat is het magische van theater”, zegt Marijn, “maar het heeft ook iets onbeholpens. Het is misschien wel de meest meedogenloze kunstvorm. Als het niet goed gaat, moet je daar ook iets mee op dat moment.” De vraag is hoe je omgaat met dat risico. Timmer je het zoveel mogelijk dicht of laat je juist ruimte voor wat je niet volledig kan controleren. Wat Carta en Graven betreft kiezen makers te vaak voor dat eerste. “Terwijl, voor mij is het juist op die lijn waar je het niet helemaal beheerst, dat het gaat resoneren”, stelt Carta.
Toen Graven werd gevraagd iets te maken voor de 2022-editie van Festival Cement, kwam ze al snel bij Carta uit, ondanks de vluchtigheid van die eerste ontmoeting. “Het voelde heel kansrijk, er was meteen zoveel vertrouwen in die eerste ontmoeting. Dus toen heb ik vrij stoutmoedig gezegd: ik denk dat dit wel eens een samenwerking zou kunnen zijn, wat vind je daarvan?” Carta vult aan dat ze bij die uitnodiging “direct begon te kwispelen.” “Sinds die dag is het aan”, grapt Graven.
De ontmoeting tussen theater en ritueel
K.U.S. – een verzoeningsritueel heet het werk dat Iris Carta en Marijn Graven maakten voor Festival Cement en waarin het publiek wordt uitgenodigd om samen met Carta en Graven te verzoenen. Met iets in jezelf, met een ander, met de wereld. Die keuze is aan jou. Het is een werk dat je zou kunnen omschrijven als een ontmoeting tussen theater en ritueel. Twee woorden die elk hun eigen verwachtingen en vooroordelen met zich meetorsen die de twee er juist weer vanaf willen werpen.
Zoals de geitenwollensokkenconnotatie van het woord ritueel. Terwijl we als mens een inherente behoefte hebben aan rituelen. “De mens is een sociaal, ritueel wezen”, merkt Carta op. “En in onze seculiere samenleving, waarin we ons bevrijd hebben van die religieuze instituten, zijn we veel van die rituelen kwijtgeraakt. Maar de noodzaak is er nog steeds. Theater kan een veilige haven zijn om dat rituele te herintroduceren. En ik voel ook wel de roeping om dat daar te doen. Op een toegankelijke, laagdrempelige manier.”
K.U.S. (“Kinaesthetics of Union and Surrender”) heeft de structuur van een ritueel, met ook de tastbare elementen die daarbij horen. Dat grote doek, maar ook de gouden, zijdepapiertjes waarin we gevraagd worden een haar uit ons hoofd te vouwen en rollen. Materialen die zacht en breekbaar zijn, ons nopen tot zorgvuldigheid en aandacht. Door die rituele stappen heen zijn theatrale elementen verweven. Teksten die Carta schreef over wat verzoening voor haar betekent. Het theatrale kleedt het rituele in, esthetiseert het en tilt het op. Maar vooral lopen theater en ritueel in elkaar over zonder dat het nodig is ze te begrenzen of onderscheiden.
Die verweving van theater en ritueel heeft een lange historie, met makers als Jerzy Grotowski, bij wie het rituele element vooral zat in de wijze waarop hij wilde dat acteurs hun rollen benaderden, en Antonin Artaud, die elke veilige marge tussen toeschouwer en werk nietsontziend wilde afbreken. Het werk van Carta en Graven borduurt voort op die geschiedenis, zoals je altijd voortborduurt op wat er al was, maar geven een eigen invulling aan de ontmoeting van theater en ritueel.
“Voor mij is theater een plek om te verbeelden. Om te oefenen en dingen te verwerken”, legt Carta uit. “Het doen alsof van het theater is een heel speelse weg om dichter bij de waarheid kunt komen”, vult Graven aan. Dat woord ‘speels’ komt vaak terug in het gesprek met de twee. Net als het woord ‘bereidwilligheid’. In de eerste plaats tegenover elkaar. “Gunnen en sparen waren twee belangrijke begrippen”, vertelt Graven. “Dat je elkaar gunt je talent te laten schijnen, maar ook spaart in waar je minder goed in bent. Dat je niet gaat forceren. Dat is een zoektocht geweest in ons werkproces, wat niet altijd makkelijk was.”
Graven doelt daarmee ook op de “rol” die ze zelf op zich nam in hun rituele performance. “Iris is wat meer de traditionele performer”, legt ze uit, “terwijl ik een beetje als het koor fungeer.” Die rol, waarmee Graven ergens tussen performer en publiek laveert, werkt juist omdat die haar een beetje onwennig is. Op die manier wordt dat concept van gunnen en sparen meteen zichtbaar in de dynamiek tussen de twee en voel je als publiek ook dat je de instructies die je krijgt niet perfect hoeft uit te voeren. Het haalt de druk van de ketel. “Dat concept van gunnen en sparen is iets dat ik ook in mijn dagelijks leven probeer toe te passen”, legt Carta uit. “En ik vond het mooi om dat in ons werk door te trekken. Laten we fundamenteel uitgaan van het principe dat we elkaar kunnen aanvullen en aansterken, dat we de ander ruimte willen geven om te schijnen. Dat heeft iets heel genereus.”
De laatste decennia is het rituele aspect weer grotendeels uit het theater verdwenen en alsof die verbinding daarmee ook vergeten is, lopen Carta en Graven aan tegen programmeurs die niet weten hoe ze hun werk moeten plaatsen, recensenten die de ervaring van dat werk proberen te persen in een intellectueel kader, alsof die ervaring eerst vertaald moet worden naar theaterhistorische context om betekenis te krijgen.
Het maakt dat de twee zich pioniers voelen in wat ze doen. Ze gaan tegen de stroom in en proberen die met een tegelijk zachte en vastberaden hand te verleggen, in de overtuiging dat er een publiek is voor wat zij doen. Maar om publiek en werk elkaar te laten ontmoeten, zal het theaterlandschap ook moeten bewegen, betogen ze. Minder vasthouden aan afgebakende definities van wat theater is, definities die ook een weerslag hebben op de verwachtingen van de theaterbezoeker. Dat ze hun verzoeningsritueel maakten bij Festival Cement is wat dat betreft geen toeval. Het is een theaterfestival dat bij uitstek die kaders durft te laten vieren en vaak ruimte biedt aan makers die die definities op losse schroeven zetten.
De ontmoeting tussen makers en publiek
De ontmoeting tussen Carta en Graven en het publiek, waarvan ik onderdeel ben op de laatste speeldag, vindt plaats in een ruimte die meteen onze aannames over theater helpt kantelen: de serre van de Verkadefabriek in Den Bosch op een zonnige zaterdagmiddag. Een ruimte brengt zijn eigen verwachtingen en codes met zich mee. Zeker de traditionele theaterruimtes, waarin er een tribune is voor de toeschouwers en een podium (al dan niet verhoogd) waar de voorstelling zich zal ontvouwen. Maar in de serre van De Verkadefabriek zijn die parameters er niet. Het is weliswaar een ruimte in een theater, maar geen voorstellingsruimte. En door de openheid ervan, met grote ramen die uitkijken op een binnentuin en op de weg en daarachter het spoor, is het een ruimte die buiten en binnen met elkaar verbindt.
Die handvatten die we normaal hebben als we een theater binnenstappen, geven ook een gevoel van veiligheid. Het is comfortabel om te weten wat je kunt verwachten. Dat comfort is er nu niet, wat zich eigenlijk al meteen vertaalt in een moment nog voordat we de serre instappen. Carta en Graven wachten ons op bij een buitendeur van de serre waar het toeschuifelende publiek op een afstandje halt houdt. Ondanks hun aansporingen om wat dichterbij te komen, blijft iedereen een beetje terughoudend op zijn plek staan.
Hier wordt meteen de precaire balans zichtbaar die Carta en Graven proberen te bewerkstelligen. De uitnodiging om dichterbij te komen is vriendelijk en wanneer die niet wordt beantwoord, maakt Graven er een grapje over en worden we niet geforceerd. En die lijn zetten ze door. Met zachte hand duwend en sturend, een ruimte creërend waarin alles als een uitnodiging voelt en geen verplichting. Hun rolverdeling is daarbij een meespelende factor.
Voor de speeldagen op Festival Cement spraken Carta en Graven af dat ze het ritueel ook zouden uitvoeren als er geen publiek zou zijn. “We wilden iets maken waaraan we ook zelf iets zouden hebben. Niet uit egoïsme, maar uit een soort zelfzorg. Een bereidwilligheid ten opzichte van elkaar”, legt Carta uit. Maar die bereidwilligheid vertaalt zich ook door naar de relatie tot het publiek. Want het is precies de bereidwilligheid die zij tegenover elkaar tonen, die ontwapenend werkt, waardoor je als toeschouwer ook die stap durft te zetten.
Al is toeschouwer hier niet echt het juiste woord. “Meemakers”, noemt Graven ze liever. Waarom ik persoonlijk vaak weerstand voel bij participatietheater (om dat woord maar even van stal te halen), is het gevoel dat ik in een kwetsbare positie wordt gezet, waar iemand anders de touwtjes strak in handen heeft. Dat is bij K.U.S. anders. Deels omdat de twee het ritueel ook voor zichzelf elke keer opnieuw serieus nemen. Ook zij delen iets van zichzelf, zetten iets voor zichzelf op het spel, en voeden daarmee de bereidwilligheid van het publiek om datzelfde te doen.
Maar cruciaal is ook de manier waarop de twee ons meenemen. Al meteen bij die deur leggen ze uit dat we zo de serre in zullen gaan en daar aan een lange tafel mogen gaan zitten. Door die uitleg weten nu in elk geval iets concreets wat we kunnen gaan doen. En zo blijven ze ons bij de hand nemen op een manier die maakt dat, hoewel spannend, het nooit onveilig voelt. Dit zijn Carta en Graven in hun rol als ritueelbegeleider. Maar hoewel die term misschien wat cerebraal klinkt, vullen zij dat op een heel (daar is dat woord weer) speelse manier in.
De ontmoeting tussen de meemakers
Wat Carta en Graven doen is het creëren van een gedeelde ruimte waarin niet alleen een ontmoeting plaatsvindt tussen maker en publiek, maar ook tussen de mensen in dat publiek. We schuiven steeds dichter naar de lange, houten tafel en in dat proces valt het doek dat de twee helften scheidde. We kijken de persoon tegenover ons in de ogen. Een vreemde. En precies daarin zit het gelaagde van het ritueel van K.U.S. Waarmee we ons willen verzoenen is iets dat elk van ons individueel bepaalt, maar dit ritueel is iets wat we samen doen. Carta en Graven verenigen het collectieve met het individuele op een manier dat het samenzijn de veiligheid biedt waarin je op individueel niveau die stap durft te zetten.
Op de middag dat ik er ben pakt dat wonderwel uit. Aan het slot worden we in koppels gevraagd naar het hoofd van de tafel te gaan, tegenover elkaar te gaan staan en elkaars briefje voor te lezen waarop staat waar je je mee wilt verzoenen. Daarna mag je met elkaar proosten op de verzoening en dan houden de instructies op. Na afloop vertelt Graven dat er ook middagen waren dat mensen op dat punt de ruimte verlieten, maar op deze laatste middag blijft iedereen in de ruimte totdat de laatsten hebben geproost, alsof iedereen intuïtief voelt dat we samen de ruimte creëren en in stand houden waarbinnen ieder individueel dat moment aan het hoofd van de tafel kan hebben.
Als ik vraag naar hun gedroomde theaterruimte, geeft Graven aan dat ze het liefst zou willen dat die ruimte zich helemaal opent en het publiek de vrijheid mag voelen zelf iets te doen. Te zeggen. Op te voeren. “Dat er een non-hiërarchische ruimte ontstaat waarin je samen op reis bent.” In K.U.S. breken ze die ruimte al voorzichtig een beetje open. Bijvoorbeeld wanneer Carta en Graven aan het publiek vragen wie er behoefte heeft om vastgehouden te worden. Vervolgens nodigen ze ons uit ook elkaar te omhelzen. Hier en daar gebeurt dat, soms door mensen die elkaar al kennen, maar ook door vreemden. Na een tijdje grapt Graven dat we nu door moeten, “anders is het geen theater meer.” Maar wat Iris Carta en Marijn Graven met hun werk bewijzen is juist dat dit wel degelijk theater is. Of in elk geval wat theater zou kunnen zijn.